terug

Column: Omgaan met de terugkeer van een ongewenste inwoner

ongewenste inwoner
Foto: Pixabay

Het coronavirus gaat invloed hebben op onze manier van stadsplanning. “Inzichten op het gebied van hygiëne en volksgezondheid hebben altijd al een grote invloed gehad op stedenbouw en architectuur”, aldus architect Bas Horsting en planoloog Lisette van der Kolk. Dus gaan we nu door met het verdichten van stedelijk gebied, het mengen van functies en het streven naar maximale (internationale) bereikbaarheid? Of slaan we een andere weg in met wellicht zelfs nieuwe wet- en regelgeving? Het antwoord zal nog op zich moeten wachten, maar vanuit historisch perspectief verwachten Bas en Lisette radicale concepten die een blijvende invloed gaan hebben op het stedenbouwkundig en architectonisch debat. Veerkracht en aanpassingsvermogen zien zij hierbij als hét fundament.

Tekst: Bas Horsting en Lisette van der Kolk

Dreiging pandemie is van alle tijden

“Besmettelijke ziektes zijn vaker een drijfveer geweest om drastisch te breken met bouwprincipes uit het verleden” zegt Bas. Eerst buiten de stadsmuren, in de 14e eeuw met leprozenhuizen, gevolgd door pesthuizen in de 16e eeuw en sanatoria voor tuberculosepatiënten tot begin 20e eeuw. Het besef dat woonomstandigheden bijdroegen aan de verspreiding van ziektes werd door de eeuwen steeds sterker. Grote steden slibden in de 19e eeuw dicht. Aangezogen door de Industriële Revolutie die welvaart en economische voorspoed beloofde, woonden inwoners in de binnensteden dicht op elkaar in woningen die slecht voor de gezondheid waren. Grote gezinnen in kelderwoningen zonder daglicht, vochtig en klein, vaak zonder sanitaire voorzieningen. Straten en stinkende grachten als open riool. Een voedingsbodem voor besmettelijke ziektes als pokken, dysenterie, griep, tyfus, tuberculose en cholera. De laatste cholera-epidemie in 1866 was de druppel, er moest ingegrepen worden in de stedelijke wijken.

Drastische aanpak woonwijken

De woningwet in 1901 maakte een einde aan de beroerde omstandigheden in de Nederlandse sloppenwijken. Gemeenten kregen macht en middelen om wijken drastisch aan te pakken. Bouwverordeningen en uitbreidingsplannen waren de instrumenten waarmee politici, stedenbouwkundigen en planologen aan de slag konden. Woningen konden onbewoonbaar verklaard worden. Onteigening en krotopruiming behoorden tot de mogelijkheden. De gezondheid van de inwoners stond voorop, beleid- en wetgeving werd aangepast. “Met deze sturingsmiddelen onder de arm kwam de Nederlandse stedenbouw op stoom. Planologen, architecten en stedenbouwers bepaalden steeds meer hoe de stad vorm kreeg” – vertelt Lisette. Zoals de betaalbare en gezonde woningen voor iedereen die wethouder Floor Wibaut in Amsterdam voor ogen had. De Woningwet werd ingezet voor de realisatie van een groot aantal arbeiderswoningen. Met de uiteindelijke goedkeuring van het stedenbouwkundig Plan Zuid van architect Berlage als hoogtepunt.

Terugkeer pandemie: veerkracht en aanpassingsvermogen

Voorlopig roept de terugkeer van een zeer besmettelijke ziekte in de stad veel vragen op. Hoge dichtheid, functiemenging en een focus op (internationale) bereikbaarheid zijn de gemene delers van stedenbouwkundige ontwikkelingen in onze groeiende steden. Moeten we deze bestaande uitgangspunten voor gebiedsontwikkeling herijken, zoals we eerder ook deden? Of kunnen we volstaan met digitale innovaties en gaan we op de oude voet door als deze crisis bedwongen is?

Als architect ziet Bas het als volgt: “Vanuit historisch perspectief voorspel ik een reactie in het denken over onze stedelijke omgeving en mogelijk een herijking van de uitgangspunten van stadsplanning. Er is één zekerheid. Het is duidelijk dat we met het coronavirus opnieuw rekening moeten houden met een ongewenste inwoner waarvan we niet weten of hij voorgoed vertrekt. Een inwoner van wie we zijn impact nog maar net aan het ontdekken zijn, maar die in korte tijd het ruimtegebruik, de beleving en het economisch model van onze steden op z’n kop heeft gezet. Een ongemakkelijk spanningsveld ontstaat wanneer we rekening moeten houden met deze onzekerheid. Helemaal in onze planningscultuur waarin maakbaarheid en voorspelbaarheid nog altijd diep verankerd zijn. Veel stedelijke denkers grijpen deze crisis aan voor een pleidooi voor gezonde gebiedsontwikkeling en de zoveelste slag om de vierkante meters in onze steden nog productiever en efficiënter te benutten. Maar ik denk dat dat we juist het tegenovergestelde moeten doen en meer onbestemde ruimte moeten durven te introduceren in de stad. Adaptieve ruimte die plaats kan bieden aan onbekend en tijdelijk gebruik. Hiermee kunnen onze steden echt veerkrachtiger worden.”

Vanuit planologisch perspectief stelt Lisette: “Als planoloog houd ik me altijd bezig met het zo optimaal mogelijk benutten van de (openbare) ruimte. Naar mijn mening moeten veerkracht en aanpassingsvermogen daar als noodzakelijke functies een prominente plek in krijgen. Als antwoord op onvoorspelbare veranderingen, nu in het licht van de gezondheidscrisis maar natuurlijk ook als het gaat om de klimaatcrisis. Dit is te vertalen naar groen- en blauwstructuren, behoud van open ruimte en het scheppen van voldoende licht en luchtigheid in ruimtelijke plannen. Zo creëer je bewegingsvrijheid en ontstaat een evenwichtige balans tussen efficiëntie en flexibiliteit in de stad. Veerkracht en aanpassingsvermogen in het stedelijk weefsel zorgt dat we beter in staat zijn bij ongewenste ontwikkelingen te blijven koersen op gezonde en veilige steden. Zodat we een ongewenste inwoner zoals het coronavirus in de kiem kunnen smoren.”

Bron: SWECO


Bekijk ook deze items