terug

Spelen in nieuwbouwwijken; claim die ruimte!

De bevolkingsontwikkeling van diverse nieuwbouwwijken  heeft Johan Oost van OBB speelruimtespecialisten uit Deventer naast elkaar gezet. Conclusie: het aantal kinderen in een nieuw te bouwen woonwijk is prima te voorspellen. En dus ook het aantal en soort speel-, sport- en ontmoetingsvoorzieningen dat komende 40 jaar nodig zijn. ‘Maar projectontwikkelaars en stedenbouwkundigen hebben geen zin er rekening mee te houden. Aan het begin op tekentafels wel mooie (verkoop)plaatjes, maar in de praktijk wordt weinig gedaan structureels gedaan aan speel-, sport- en ontmoetingsvoorzieningen.’ OBB geeft de data vrij om gemeenten te helpen op voorhand een leefbare wijk te programmeren.

‘No escapes meer’, zegt Johan Oost. Hij heeft van een flink aantal gemeenten de demografische gegevens naast elkaar gelegd. Deze statistieken kun je over nieuwbouwprojecten in Nederland uitrollen. ‘Zal best eens een kind verschil in zitten, maar op hoofdlijnen zal het kloppen, betoogt de eigenaar van OBB, dat blijkt uit toepassing van deze kennis in onze eigen projecten. Eigenlijk heel simpel. Oost heeft van een flink aantal wijken de woningvoorraad, de daadwerkelijke kinderaantallen (0-5 jaar, 6-11 jaar en 12-18 jaar) op verschillende momenten, en de leeftijd van de wijk op dat moment tegen elkaar uitgezet(145 waarnemingen in Barneveld, Dronten, Houten, Maassluis, Utrecht, Vianen).

‘Daar komen gemiddelden uit met betrekking tot het aantal kinderen per woning’, zegt Oost. ‘Uit ons onderzoek blijkt dat -indien we extremen eruit halen- er in een wijk die vijf jaar oud is, gemiddeld 0,78 kind per huishouden is; in een wijk van 10 jaar is dat 0,87 en na 15 jaar 0,79. De piek ligt bij wijken tussen de tien en twintig jaar oud, daarna neemt het vaak af met soms een kleine tweede piek weer 10 tot 20 jaar later. De piek voor de jongste doelgroep begint al 5 jaar na oplevering en voor jongeren is deze ongeveer 15 jaar na oplevering. En een piek houdt circa 7 a 8 jaar aan. Waar rekening mee gehouden moet worden is dat er na 5 jaar ook al veel oudere kinderen zijn met andere behoeften. Gezinnen die in de gezinswoningen komen hebben vaak al een kind.

Leefbare wijken programmeren

Het is geen lineair proces. De cijfers per doelgroep verschuiven. Maar je kunt op basis van de bouwplanning wel een piek voorspellen qua aantallen kinderen in een wijk per leeftijdscategorie. Volgens Oost moet je bij de ontwikkeling van een wijk ook zo naar spelen, sporten en ontmoeten gaan kijken. ‘Als je een nieuwe wijk bouwt, kun je er op basis van de data vanuit gaan, dat er ook al vrij snel basisschooljeugd en jongeren wonen en deze categorie meer ruimte nodig heeft voor bewegen en sporten. Deze grotere plekken moeten dus gelijk meegenomen worden in de ontwikkelingsplannen van de wijk met minimaal een basisinrichting die ten tijde van de piek nog wat aangevuld kan worden.

Soms wordt wel gekeken naar prognoses over kinderen in relatie tot school. Oost: ‘maar deze cijfers liggen in mijn ervaring vaak te laag. Hoe vaak zie je niet langere tijd noodlokalen staan op het plein of er een dependance wordt gezocht elders in de wijk. Onze kinderaantallen die gebaseerd zijn op werkelijk aanwezige aantal kinderen in de praktijk afgelopen jaren komen eigenlijk altijd hoger uit dan deze prognoses.

Weerbarstig

Maar de praktijk is weerbarstig, weet Oost. ‘In aanvang wordt op de tekentafel het onderwerp spelen wel benoemd, maar in de loop van de tijd verdwijnt de aandacht. Zijn andere zaken toch belangrijker. Stedenbouwkundigen en projectontwikkelaars hebben in de basis ook geen belang om ruimte inleveren voor spelen. Het zijn vaak mooie plaatjes maar als je goed kijkt is spelen de sluitpost op kleine overgebleven hoekjes.’ Dit is prima voor de 0-5 jarigen maar als de kinderen ouder worden beginnen de problemen. Kijk maar naar Vleuterweide en Leidsch rijn. Daar zijn (bijna) geen plekken voor de jongeren en is ook bijna geen ruimte om goede (sport)plekken voor de jongeren te maken en zijn nu veel problemen. Bewoners klagen, handhaving is druk, tijdelijke oplossingen zijn duur en een echte oplossing is bijna niet mogelijk. Uitzitten de komende 15 jaar lijkt het haast.

Niet alleen speelplekken

Met de data in handen en zicht op het type woningen en de bouwplanning kan het zo veel beter, meent Oost. ‘Als je weet wat de leeftijdsopbouw in een wijk zal zijn, kun je gaan tekenen. Je kijkt daarbij altijd naar een hele wijk of buurt bij speelruimteplanning en niet alleen naar die ene plek. Als kinderen ouder worden gaan ze namelijk verder van huis en zoeken ze grotere plekken voor meer uitdagend en avontuurlijk spel. De kleinere speelplek voor de deur groeit dus in tegenstelling tot wat veel mensen denken niet mee. Als je een goede basisstructuur legt en blijft spelen met variatie in inrichting op deze grotere centrale plekken dan zijn dit bijna altijd blijvende plekken. Daarom is het zo belangrijk om die basisstructuur bij de aanleg van een wijk al te realiseren. Een paar grote bovenwijkse speelplekken voor alle leeftijden (zoals een skatepark, grote natuurspeelplek of multifunctionele sportplek)en dichter bij huis centraal gelegen buurtplekken voor kinderen die nog niet zo ver alleen van huis mogen.

Oost geeft aan dat het daarmee niet klaar is. Er moet ook rekening gehouden worden met informeel spelen. Denk namelijk zelf maar eens aan waar je speelde toen je 10 jaar was, waarschijnlijk denk je dan eerder aan de straat, het groen en het pleintje, dan aan een speelplekje tussen de huizen. Ook nu geven kinderen aan dat ze voornamelijk (circa 85% van hun buitenspeeltijd) niet op de speeltoestellen spelen, maar de buurt in gaan om te voetballen, huttenbouwen, leren fietsen, skaten en struinen door de bosjes en langs waterkanten.

Bosjes, stoepen, water, groen…. ‘Het maakt de wijk er ook veel leuker en leefbaarder door. Zorgt voor minder sociale problemen. Deze ruimte moet dus ook mee ingepland worden. Zonder stoepen zijn namelijk de plekken niet bereikbaar, zonder bosjes zijn er geen plekken om hutten te bouwen etcetera. Spelen is per definitie inclusief; door bevolkingsgroepen, leeftijden en handicaps heen.

Wilgenrijk

De wijk Wilgenrijk in Maassluis is een mooi voorbeeld van hoe het ook kan. In het Actieplan Spelen 2018-2028 en het concept speelruimtebeleidsplan 2018 is beschreven dat Maassluis wil dat kinderen langer en vaker buiten spelen. Ook ziet de gemeente graag dat kinderen veel kunnen beleven en zich dit blijven herinneren: verstoppertje spelen, hutten bouwen, rustig zitten, de seizoenen en zintuigen ervaren en eigen grenzen ontdekken. Jeugdigen die later aan hún stad denken als dé plek waar ze uitgedaagd werden, daar gaat gemeente Maassluis voor.  In Maassluis is rekening gehouden met de opbouw van kinderen qua leeftijd en zijn voorzieningen per categorie ingetekend.

Voor Wilgenrijk zijn dus het aantal woningen dat in een bepaalde fase zal worden gebouw uitgezet tegen de normen zodat goed een overzicht ontstaat van het totaal aantal kinderen, jeugdigen en jongeren op een bepaald moment, maar ook per speelwijk. Daardoor kon een toekomstgerichte speelstructuur geadviseerd worden. Dat is geen blauwdruk van zó wordt het precies, maar wel duidelijk een indicatie dat rekening gehouden wordt met het spelende kind. Uitgaande van de ontwikkeling van de doelgroepen en de normen voor speelruimte zouden er voor de jongeren (minimaal) drie tot vier goede buurtsport- en ontmoetingsplekken moeten zijn, voor de jeugdigen vijf tot zes goede buurt speel- en sportplekken en de kinderen 11 plekken. Daarbij zijn de leeftijdscategorieën op voldoende grote locaties prima te combineren naar plekken van 0 tot 99 jaar. Minimaal een van deze plekken zou een bovenwijkse functie kunnen hebben. Daarnaast moet er voor de kinderen een structuur zijn van steunplekken in de buurten waar (relatief) veel kinderen wonen en daarnaast zal op de centrale buurtplekken ruimte voor de kinderen moeten zijn.