Al vanaf het begin in 1991 is er kritiek geweest op ‘de Vinex’. Merkwaardig, want ik ken geen Nederlands woningbouwprogramma uit de laatste vijftig jaar dat zó succesvol is geweest, zowel kwalitatief als kwantitatief. Wat heeft ‘Vinex’ bereikt? Wat zijn de pluspunten en wat zijn de tekortkomingen? En wat kunnen we leren van de Vinex?
Waar stond Vinex ook alweer voor? Het was de afkorting van VIerde Nota over de ruimtelijke ordening EXtra, een beleidsstuk van het Ministerie van VROM (Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) uit 1991. Het programma voorzag in de bouw van ruim 850.000 woningen in de periode 1995- 2005. Dat aantal lijkt verrassend veel op de huidige ambitie van een meerderheid in de Tweede Kamer om een miljoen woningen te bouwen in de periode 2020-2030. Wat kunnen we leren van de Vinex om die opgave in goede banen te leiden?
Les 1: bouwen duurt altijd langer dan je denkt
Jammer voor al die Kamerleden, wethouders en bouwers met haast. Zelfs een goed voorbereid en verregaand gecoordineerd programma als Vinex heeft zijn einddatum niet waargemaakt. De bouw van de eerste Vinex-wijken begon enkele jaren na 1995, en in 2005 was nog geen twee derde van het voorgenomen aantal huizen gebouwd. Daar staat tegenover dat de aanhouder ook hier wint: de Vinex-productie is in veel wijken tot ver na 2005 doorgelopen (zo is Amsterdam-IJburg nog steeds niet af) en het aantal gebouwde woningen ligt inmiddels ver boven het miljoen. Kortom: schrik niet van een trage aanloop.
Professional in de openbare ruimte? Dan lees je Stadswerk Magazine!
Les 2: zorg voor voldoende budget
Een ambitieus bouwprogramma kost geld, zeker als we niet alleen maar stereotiepe middenklasse-laagbouwhuisjes-in-de-polder willen, maar in verschillende prijsklassen met zo veel mogelijke variatie willen bouwen. Voor ‘Vinex’ stelde het rijk destijds 4 miljard gulden (circa 1,8 miljard euro) beschikbaar. Daarvoor bouw je geen miljoen huizen, maar je kunt wel de extreme kosten van ontsluiting en bodemsanering bestrijden en precies die ‘extra’s’ inbouwen die een wijk anders dan andere maken.
Les 3: werk binnen een overlegstructuur waarin alle bestuurslagen vertegenwoordigd zijn
Voor de planvorming van Vinex werd intensief vergaderd tussen de minister, rijksambtenaren, provinciebesturen en betrokken gemeenten en gewesten (denk daarbij aan Twente, Rijnmond, de regio Eindhoven, etc.). Dat lijkt een eindeloos praatcircus, maar het bleek een gouden greep. Aan het eind waren alle betrokken bestuurders gecommitteerd aan een overzicht per stad of regio (de zogenaamde ‘convenanten’) waarin precies werd aangegeven hoeveel woningen er per bouwlocatie moesten komen. Het Rijk hield de vinger aan de pols en betaalde jaarlijks voor de geleverde prestatie.
Les 4: beperk de kwaliteitseisen tot een minimum
Anders gezegd: wees streng als het om de cijfers gaat, maar geef architecten, bouwers en gemeenten alle vrijheid bij het ontwerp van de wijken. Dat heeft er bij Vinex toe geleid dat er een grote afwisseling in bouwvormen, stijlen en woningtypen is ontstaan. Bij het ontwerp van de Vinex-wijken ging het Rijk in het begin uit van een minimale dichtheid van 30 woningen per hectare. Later bleek dat er in meer stedelijke locaties behoefte was aan delen met een (soms veel) hogere dichtheid. Delen van Amsterdam-IJburg (70 woningen per hectare), Brandevoort-De Veste (75) en het centrum van Ypenburg (68) werden compact-stedelijke gebieden. Ook bestaan in de ontwerpsfeer grote verschillen tussen de wijken onderling, en zelfs binnen een en dezelfde wijk. Zulke afwisseling was in de nieuwbouw van de jaren vijftig, zestig en zeventig ondenkbaar. Toen werden in een periode alle wijken in een stijl gebouwd en leek alles op elkaar. Als het om stedelijke afwisseling gaat, begon bij de Vinex de victorie.
Misverstanden
Er bestaan nog steeds volop misverstanden als het over Vinex gaat. Zo zouden de wijken ver buiten de steden liggen: dat is op zich niet onwaar, maar het is nu eenmaal het lot van elke nieuwbouwwijk. Iedere latere wijk komt verder van het centrum te liggen, daar is weinig tegen te doen. Of toch: door ook woningen als inbreiding binnen bestaand stedelijk gebied te bouwen. En laat dat nu juist een (weinig bekend) onderdeel van het Vinex-programma zijn geweest! En dan: menigeen is ervan overtuigd dat ‘de Vinex’ geen behoorlijk openbaar vervoer kent. De werkelijkheid is anders: elke Vinex-wijk heeft het vervoer gekregen dat bij zijn stad of agglomeratie hoort. Daarom rijdt er een sneltram naar IJburg (Amsterdam), een metro naar Nesselande en Berkel (Rotterdam), is Meerhoven (Eindhoven) rond een vrije busbaan gebouwd en heeft Arnhem-Schuytgraaf een NS-station. En inderdaad, bioscopen, voetbalstadions en evenementenhallen zijn schaars in Vinex-wijken, maar hoeveel van zulke voorzieningen kent u in de oudere naoorlogse nieuwbouw?
Toch nog één punt
Is er dan helemaal niets op de Vinex-bouw af te dingen? Jawel, er is ten minste één punt waar we voor ‘het miljoen van de jaren twintig’ van kunnen leren. Bij Vinex lag het accent op middenklassewoningen, en dan vooral in de koopsector. Dat was in die tijd een logische correctie op de toenmalige woningmarkt, maar nu wordt het tijd om meer aandacht te geven aan sociale huur en betaalbare koop, vooral in of bij de steden. Bij de huidige prijzen is het voor beroepen die typisch aan de stad zijn gebonden (denk aan de brandweerman, de verpleegkundige en de tramconducteur) niet goed meer mogelijk om in de omgeving van het werk een huis te vinden. De komende minister van Bouwen, Wonen en Ruimte (ik suggereer maar een departementsnaam) zal daar binnen dat miljoen woningen plaats voor moeten vinden. Dat zal geld kosten, maar het is de inspanning waard. Ook wat dat betreft kunnen we nog wat leren van de Vinex.
Van onze partner, Stadswerk Magazine (nummer 6, 2021). Tekst: Han Lörzing
Foto bovenaan: Johan Bakker, CC BY-SA 3.0, via Wikimedia Commons