Column: Smart cities voor mensen
Steeds meer steden, van Amsterdam tot Assen, profileren zich als smart cities. Dat klinkt eigentijds, maar waar staat het woord ‘smart’ eigenlijk voor? Eigenlijk weet niemand dat precies. Natuurlijk, het betekent letterlijk ‘slim’, maar dat is een veelomvattende term. Gaat het om intelligent, creatief, innovatief of gewoon gewiekst?
Als je erover leest, dan krijg je de indruk dat smart cities steden zijn die de problemen waarmee ze worstelen op een originele manier oplossen. Een slimme stad zou bijdragen aan meer efficiëntie, duurzaamheid en kwaliteit van leven. En daarbij is informatie- en communicatietechnologie de redder in nood. De voorbeelden zijn bekend. Zo geven sensoren in afvalcontainers vuilniswagens door wanneer het huisvuil opgehaald kan worden.
Als er relletjes tijdens het uitgaan dreigen, kan de politie sneller ter plaatse zijn omdat ze via camera’s op straat mee kan kijken. En wat te denken van burgers die met hun mobieltje een foto maken van een losliggende stoeptegel, zodat de gemeente een medewerker langs kan sturen die het ongemak verhelpt? Als je het zo bekijkt, is elke maatregel die bijdraagt aan het beter functioneren van het stadsleven slim. Eigenlijk waren de Romeinen met hun aquaducten ook al behoorlijk smart: dankzij de aanvoer van schoon water van het land naar de stad kregen ziekten onder stedelingen minder kans. Wat mij betreft is een smart cities dan ook een stad die investeert in meer groen op straat, een bankje hier, een speeltuintje daar – de bewoners zijn er blij mee.
Maar daar is het steden die de slimste willen zijn niet in de eerste plaats om te doen. Want er moet op z’n minst een technologisch snufje aan te pas komen. De sleutel tot de smart cities, zo kunnen we overal zien, is toch echt de smartphone. Thuis, onderweg en in de openbare ruimte werkt dat piepende, trillende of oplichtende kastje voor de gebruikers als een soort van zesde zintuig.
En dat zal alleen maar meer worden, al was het maar omdat er in steden bijna geen telefooncellen meer zijn, digitaal inchecken tot kunst is verheven en een gemeente die een beetje mee wil tellen informatie met zijn inwoners online deelt.
Toegegeven, digitale technologie biedt kansen voor gemeenten die meer in contact willen komen met hun burgers. Maar denken we wel genoeg na over de ethische aspecten van deze trend?
Ligt ‘Big Brother is watching you’ niet op de loer?
Wat vinden we ervan dat grote bedrijven als IBM, Philips en General Electric met hun zogenaamd slimme systemen de publieke ruimte aan het privatiseren zijn? De gemeente Barcelona werkt samen met IBM aan de toekomst van de stad. Maar hoe verhouden de belangen van IBM zich met die van de inwoners? Hebben ze wel genoeg oog voor ‘dummies in the smart city’: mensen die geen smartphone hebben of die niet weten hoe ermee om te gaan? Wat mij betreft zouden stadsbestuurders deze fundamentele vragen eerst moeten stellen voordat ze meegaan met de laatste trends.
Het zou geen kwaad kunnen als ze zich wat meer bezinnen op het wezen van steden en de stedelijke way of life. Wat maakt het stadsleven zo bijzonder? Wat zorgt ervoor dat mensen zich ergens thuis voelen? En dan blijkt dat het in steden niet zozeer draait om technologische hoogstandjes als wel om mensen. Smart cities moetendaarom starten bij bewoners en hun behoeften. Of zoals Shakespeare schreef: ‘Wat is een stad zonder de mensen?’