In de Nederlandse steden komt steeds meer ruimte voor groen en water. Dit beïnvloedt de biodiversiteit in de stad en ook het risico van zoönosen van wilde dieren. In dit artikel bespreken we enkele voorbeelden van aanpassingen in stadsontwerp of menselijk gedrag waarmee het risico op deze zoönosen kan worden verminderd.
In de Nederlandse steden komen verschillende wilde diersoorten voor. Naast de bekende stadsdieren zoals egels, ratten, muizen en vogels, komen ook marterachtigen, vleermuizen, vossen en reeën regelmatig voor. Daarnaast leven in steden ook allerlei vectoren zoals de schapenteek of huissteekmug. Willen diersoorten zich in de stad kunnen vestigen, dan moet aan vier basisbehoeften kunnen worden voldaan:
- Eten & water
- Een schuilplaats
- Een nestplaats (voor veel diersoorten vaak hetzelfde als de schuilplaats)
- Een partner
De basisbehoefte waar het minst aan wordt voldaan is de zogenaamde limiterende factor.
Steeds aantrekkelijker voor wilde dieren
Het laatste decennium ontstaan steeds meer initiatieven om steden groener te maken en ruimte te bieden aan water. Dit gebeurt vaak in het kader van de gezonde leefomgeving en klimaatadaptatie. Voorbeelden zijn Operatie Steenbreek, het creëren van groene corridors of het maken van wadi’s. Door deze veranderingen voldoet de stad in toenemende mate aan de basisbehoeftes van wilde dieren. Hoe de verschillende dierpopulaties zich (ten opzichte van elkaar) ontwikkelen in dit veranderende stedelijk ecosysteem, is nog niet goed duidelijk. Ook het effect op de aanwezigheid van zoönosen bij wilde dieren en het besmettingsrisico voor mensen is niet altijd te voorspellen. Soms kan echter met kleinschalige aanpassingen in stadsontwerp of gedrag het risico sterk worden verminderd. Drie voorbeelden.
Bruine ratten
Deze dieren zijn in iedere stad in Nederland aanwezig. Zij kunnen verschillende zoönotische ziekteverwekkers bij zich dragen, waarvan de bacterie die de ziekte van Weil (leptospirose) veroorzaakt de meest bekende is. Bij RIVM-onderzoek is deze ziekteverwekker ook bij ratten in Nederlandse steden gevonden: bij 39 procent van de geteste ratten in Amsterdam tot 83 procent van de geteste ratten in Maastricht. Stedelijke vergroening zal de mogelijkheid tot schuil- en nestgelegenheid vergroten.
Professional in de openbare ruimte? Dan lees je Stadswerk Magazine!
Om overlast te voorkomen, moet daarom worden ingezet op het beperken van voedselmogelijkheden (de limiterende factor). Dit kan door middel van het aanpassen van begroeiing (bijvoorbeeld geen fruitbomen). Maar de grootste slag is te maken bij het aanpassen van menselijk gedrag, bijvoorbeeld voorkomen dat mensen afval laten slingeren of eenden (overmatig) voeren. Op risicolocaties, waar veel nest- en schuilgelegenheden zijn en tevens veel mensen komen, kunnen extra vuilnisbakken worden geplaatst.
Teken
Een ander voorbeeld van zoönosen in de stad is de ziekte van Lyme, waarvan de ziekteverwekker wordt overgedragen door teken. Hoewel deze dieren slechts in zeer lage aantallen voorkomen in de stad, wordt ongeveer een derde van de tekenbeten in de stad opgelopen. Vergroening van steden leidt tot meer geschikt leefgebied voor teken, dus hogere aantallen. In dit voorbeeld is het lastig om een goede limiterende factor aan te wijzen: het beperken van voedsel (bloed van gewervelde dieren) is lastig te beïnvloeden. Het beperken van nest- en schuilplaatsen – door bijvoorbeeld te kiezen voor kortgemaaide grasvelden – botst soms met de wens tot meer biodiversiteit in de stad. Daarom is het belangrijk risicobeperkende handelingen te stimuleren, zoals een tekencheck als je in het groen bent geweest.
Muggen
Het westnijlvirus, de veroorzaker van westnijlkoorts, is een vogelvirus dat door muggen wordt overgedragen tussen vogels. Als het wordt overgedragen aan mensen en paarden kunnen die er ziek van worden. In 2020 hebben in Nederland voor het eerst (acht) mensen westnijlkoorts gekregen waarvan twee het virus in de stad hebben opgelopen. De komende drie jaar wordt onderzocht hoe het westnijlvirus zich in Nederland gedraagt. Het limiteren van de nestplaatsen (broedplaatsen) van muggen door het beperken van toegang tot stilstaand water, helpt de overlast te beperken. Zo kunnen regentonnen, vaak gestimuleerd in het kader van duurzaamheid en klimaatadaptatie, worden voorzien van een deksel en regenpijpaansluiting.
Tenslotte
Er is nog veel onbekend over de effecten van stedelijke vergroening en verblauwing op de stadsecologie en de risico’s van zoönosen door wilde dieren. Onderzoek moet duidelijk maken hoe we wel optimaal gebruik kunnen maken van de positieve effecten van de vergroening en verblauwing, terwijl we de indirecte volksgezondheidsrisico’s ervan beperken. Het is van belang dat stadsontwikkelaars en burgers zich bewust zijn van deze balans, omdat soms met kleinschalige aanpassingen in stadsontwerp of gedrag, het risico op zoönosen sterk kan worden verminderd.
Wat is een Zoönose?
Zoönosen zijn ziektes die mensen via dieren oplopen. Ziekteverwekkers die zoönosen kunnen veroorzaken kunnen virussen, bacterien of parasieten zijn. Voorbeelden van zoönosen zijn toxoplasmose, ziekte van Weil (leptospirose) of westnijlkoorts. Zoönotische ziekteverwekkers kunnen voorkomen bij zowel gedomesticeerde als wilde dieren. Daarnaast kunnen ze via vectoren verspreid worden. Vectoren zijn teken en bloedzuigende insecten, bijvoorbeeld muggen, die ziekteverwekkers kunnen overbrengen op mensen en/of dieren.
Van onze partner, Stadswerk Magazine (nummer 9, 2021). Tekst: Miriam Maas, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)